Het is perfect te begrijpen waarom Johnny Depp, dol op excentrieke personages, Charlie Mortdecai wilde spelen. De adelijke Engelse snob met een grote voorliefde voor alcohol, zijn moustache, zijn vrouw en zijn knecht (in die volgorde) lijkt wel op een P.G Wodehouse-versie van Jack Sparrow op rust.
Maar het geesteskind van schrijver Kyril Bonfiglioli komt in de filmversie van David Koepp nog meer over als een verre neef van inspector Clouseau en de film zelf, gebaseerd op Don’t point that thing at me (de eerste van vier boeken) heeft een hoog Pink Panther-gehalte, met nu schilderijen in de plaats van diamanten. Regisseur Koepp, die vooral carrière maakte als schrijver van thrillerscripts, probeert dan ook een goede Blake Edwards-student te zijn. Ook al weert hij de meer brede slapstick uit The Pink Panther strikes again. Charlie Mortdecai is alvast een geestig en gemakkelijk verteerbaar filmpje dat weinig meer pretenties heeft dan, wel, bij momenten geestig te zijn.
Maar Depp mag dan de grote ster van de film zijn, de show wordt vooral gestolen door Paul Bettany, als de sekshongerige ex-boef en Cockney-knecht van Mortdecai die zonder problemen kogels en andere projectielen voor zijn vaak ondankbare baas opvangt (de Kato van Clouseau is niet zo veraf).