Synopsis
1988. Gunther Strobbe (13) woont samen met zijn vader Celle en zijn drie nonkels Breejen, Koen en Wieken bij zijn Meetje. De vier broers zijn na een reeks mislukte huwelijken teruggekeerd bij hun moeder. Het mannengezin leeft er in het smerigste kot van Reetveerdegem onder het motto "God schiep de dag en wij nietsnutten ons er doorheen". Elke avond trekt Gunther met zijn vader en nonkels op café: zij drinken zich te pletter terwijl Gunther zijn huis en strafwerk. Het bezoek van Gunthers tante, Rosie, en haar dochter, nichtje Sylvie, biedt een welgekomen afwisseling. Voor Gunther zijn Rosie en Sylvie het levende bewijs dat er ook een andere wereld bestaat. Pas echt verrassend is het bezoek van sociaal werkster Nele Fockedey. Haar besluit is snel genomen: dit is geen omgeving om een kind van dertien op te voeden en Gunther wordt weggehaald uit de dagelijkse routine van alcohol en nietsdoen. De reactie van Celle is kordaat: eerst slaat hij de inboedel kort en klein, dan timmert hij zijn zoon in elkaar en tenslotte overweegt hij een zoveelste zelfmoordpoging. Uiteindelijk laat hij zich opnemen in een ontwenningskliniek. Komt het daarna terug goed tussen vader en zoon? Celle hoopt het want Gunther is zijn enige houvast. Maar al tijdens Celles eerste vrije weekend kan hij niet weerstaan aan de lokroep van de Reetveerdegemse horeca. Het is meteen de laatste ontmoeting tussen vader en zoon. 2003. Gunther heeft de processie van pleeggezinnen en jeugdinstellingen overleefd. Wanneer Gunthers vriendin ongewenst zwanger wordt, dreigt hij te vervallen in een bestaan waar hij al zijn hele leven voor op de vlucht is. Zal Gunther zijn lot in eigen handen nemen? Ontsnapt hij aan de helaasheid der dingen?