De nieuwe film van Benoît Mariage is een raar beestje, als een zebra die zijn zwart-met-witte pak heeft ingeruild voor een blinkend zwarte pels.
Hier wordt geen sympathieke, volkse komedie gebracht, met een voorspelbare mengeling van luide lachsalvo’s en emoties. Neen, Mariage draait het principe binnenstebuiten als de handschoen van een keeper en wint de match dankzij een verrassende strategie, die erin bestaat om wrede toestanden te tonen– het voetbalkolonialisme, het opportunisme vanuit Europa tegenover Afrika – en ze kort te sluiten door de lach.
De focus op het onbegrip en de clichés waarop de verhoudingen tussen Europeanen en Afrikanen zijn gebaseerd doorheen het prisma van de voetbal, is goed bekeken en vaak grappig. De film is bijzonder charmant – niet zozeer door het Belgische accent van de arrogante voetbalmakelaar, maar wel om de professionele en sentimentele strubbelingen die zijn ontmoetingen kleuren.
En dan is er de evolutie van het tegelijk paternalistische en moederlijke hoofdpersonage, exuberant maar beschadigd, met een haarscherpe vertolking van Poelvoorde, zo precies dat je er niet goed van bent, en dat je op het einde zin krijgt om “goal!” te roepen.