Het gegeven van de film is zeker interessant. Wanneer de film begint, is beeldhoudster Camille Claudel al meer dan een jaar onder toezicht en had ze al tien jaar psychische problemen. De belangrijkste vraag die de film kan stellen, is uiteraard: was Claudel gestoord of reageerde ze zoals nogal veel geobsedeerde kunstenaars die balen van al dan niet zichtbare hindernissen?
Zoals Juliette Binoche Claudel vertolkt, zou je denken dat een moderne psychiater de kunstenares er mogelijk snel bovenop had geholpen. Dumont stelt alvast de juiste vragen. Maar hij doet dat helaas met het radicalisme van Claudel zelf. Op narratief en andere vlakken wil Dumont geen enkele toegeving doen. Meer nog, hij lijkt de toeschouwer ook nog uit te dagen door hem zwaar op de proef te stellen. Wat onder meer betekent dat Dumont echte mentaal gehandicapten als acteurs opvoert die hij regelmatig in close-up neemt, waardoor je een gedetailleerd idee krijgt van de enkele tanden die ze nog resten. Daarnaast moet je het ook stellen met een zeer traag tempo en een reeks van Bressoniaanse shots.
Allemaal goed en wel, maar Dumont, die ons in zijn eerste reeks van films fascineerde, lijkt nu zijn publiek vooral te willen irriteren. Maar wie weet, indentificeert Dumont zich met Claudel. En maakt hij straks films vanuit een instelling.