“We wilden een context bouwen waarin het verhaal van Noach zou passen,” legt Darren Aronofsky zijn aanpak uit. Dat verklaart alvast de enorme rotswezens (enfin, versteende engelen), de fluks uit de grond schietende bossen en de andere magische aspecten van de historie.
Als je het wil hebben over een overstroming die zo massaal was dat de hele wereldbevolking verzoop, moet je nu eenmaal afstappen van het realisme dat wij kennen.
Noah spreekt dan ook het meest tot de verbeelding zolang je Aronofsky’s eigen fantasie ziet sprankelen. De film krijgt het echter moeilijker als hij tot de kern van de zaak moet doordringen: de obsessie die Noach drijft en die hem uiteindelijk zijn gezonde verstand kost. Het is een thema dat Aronofsky altijd al bezig gehouden heeft, sinds zijn cryptische debuutfilm Pi, en dat in Noah ergens zijn toppunt vindt. Alleen vindt hij zelden de sleutel om zijn mythische hoofdfiguur te herleiden tot een man van vlees en bloed.
Het resultaat, met name in het laatste half uur, is een zwaar, log en overspannen drama zonder vonk of vuur. Aan de acteurs zal het alvast niet liggen, want die putten zich uit om hun ziel bloot te leggen.