Een cowboy stapt een galerij binnen en kijkt naar de moderne kunst die daar aan de muur hangt. “En, wat vind je ervan?” vraagt de galerijhoudster. Waarop de cowboy antwoordt: “Wel, ik denk er hier meer bullshit is dan waar ik werk.”
Die scène uit The Longest Ride is goed voor een gniffel, ook al omdat je de snedige oneliner op dat moment al lang niet meer verwacht. Het romantische drama dat bestsellerauteur Nicholas Sparks uit zijn duim zoog, hangt voor de rest namelijk aan elkaar van de stroop, het gemakkelijke drama en het kleffe tranentrekkerij.
Daar is op zich niets mis mee. Integendeel, met een paar goeie hoofdacteurs kan je zelfs met zo’n week materiaal nog een degelijk huis bouwen. Dat bewees The Notebook, ook een Sparks-verfilming, een paar jaar geleden al. In The Longest Ride moeten we het de helft van de tijd echter stellen met hoofdrolspelers die ofwel net voldoen (Scott Eastwood, zoon van Clint) ofwel zwaar op de zenuwen werken (Britt Robertson).
Het stuk van de film dat naar het verleden terugflitst, brengt het er op dat vlak veel beter vanaf. Maar het volstaat niet om The Longest Ride van de stille dood te redden.