Stephen Hawking is een zeer merkwaardige persoonlijkheid. Als je wat meer over hem leest, roept hij fascinatie op door zijn enorme intelligentie, visie, wilskracht, maar ook door (deels uitvergroot door zijn fysieke toestand) zijn grootheidswaanzin, innerlijke woede en egocentrisme.
Het probleem met The Theory of Everything is dat de film een veel te geromantiseerd én afgevijld beeld geeft van de geniale man. James Marsh (Shadow Dancer) en zijn scenarist Anthony McCarten namen het boek van zijn ex-vrouw als referentie, maar ook die invalshoek lijkt ontdaan van al te scherpe kantjes. Nu, een Hawking-biopic is op zich aartsmoeilijk omdat wij allemaal, en dus ook Marsh en McCarten, een mythisch beeld hebben van de man. Door zijn toestand wordt het moeilijk een heel eerlijk te zijn, want niemand wil meedoen aan – om het heel cru te stellen – ‘handicap-bashing’, vooral omdat de mens nog leeft. En dus werd Hawking, het personage, gemelodramatiseerd en staan we ver af van een (interessantere) benadering, zoals die van Mike Leigh in Mr Turner. Maar dat neemt niet weg dat Eddie Redmayne perfect gecast werd en hij zijn huiswerk goed gedaan heeft.
De Oscar staat al klaar, als Timothy Spall hem tenminste niet onder zijn neus wegkaapt. Maar dat zou dan wel terecht zijn. Maar met Hollywood weet je echter nooit.